18 en 19 september 2018
Antwerpen, Wilrijk - Campus Drie Eiken
Allemaal anders

symposia

Woensdag 19 september 2018 | 9u15 - 10u45
S17 Divers denken
voorzitter Kinge Berends, moraalfilosofe, ASO psychiatrie VUB, voorzitter, Centrum voor Filosofie en Psychiatrie, Antwerpen


S17.0: Hoe verandert Pessoa onze blik op de psychiatrie?
Jaco
Warnaerts, ASO psychiatrie UA, PR, Centrum voor Filosofie en Psychiatrie

Zo ik ooit zekerheden heb gehad, zo bedenk ik altijd dat die van elke krankzinnige groter zijn geweest.” Pessoa was een man die, als het enigszins mogelijk was, zijn leven had willen dromen. Wat aanspreekt in zijn teksten is de gave om het vrije van poëzie te doen samensmelten met de analytische scherpzinnigheid van filosofie. Existentiële mijmeringen die rijmen met een zekere ritmiek. Aan de hand van enkele fragmenten uit zijn werk, daagt hij impliciet de huidige psychiatrie uit om na te denken. Om zelf melancholie, twijfel, angst en vervreemding te doordenken. Het was nooit zijn intentie om iemand uit te dagen, behalve zichzelf. Zo brengt hij dan ook zijn dagen rusteloos door.


S17.1 Waanzin herdacht: Wittgenstein en psychose
Zeno
Van Duppen, PhD Filosofie, ASO psychiatrie KU Leuven, vice-voorzitter, Centrum voor Filosofie en Psychiatrie

Psychotische ervaringen worden vaak als vreemd, bizar en onverstaanbaar omschreven. In deze prestentatie stel ik een samenwerking voor met filosoof Rob Sips, waarbij we zijn eerste-persoonservaringen combineerden met de filosofie van Ludwig Wittgenstein om bepaalde aspecten van de beginnende psychose wél verstaanbaar te maken. Een beginnende psychose blijkt gepaard te gaan met een afbraak van wat Wittgenstein het ‘taalspel’ noemde. Dit zorgt er op zijn beurt voor dat iemands pre-reflectieve en existentiële oriëntatie in de wereld plots kan veranderden. Het erkennen en onderzoeken van de diepte en impact van dit proces op iemands leefwereld zou kunnen bijdragen aan herstel. Filosofie kan dus een rol spelen in het begrijpelijk maken van wat lang onbegrijpelijk werd geacht.


S17.2 Engagez-vous! Een moreel appel naar de hulpverlener
Kinge
Berends, moraalfilosofe, ASO psychiatrie VUB, voorzitter, Centrum voor Filosofie en Psychiatrie

Het dikke ik, een term van de denker Harry Kunneman (Kunneman, 2006), wijst op de maatschappelijke tendens het eigen ik centraal te stellen. Volgens Kunneman heeft dit een impact op de manier waarop de professional haar beroep uitoefent. Wat anno nu primeert in het professionele handelen is het autonoom, rationeel ageren. Het handelen is daarbij gebaseerd op objectieve kennis en kan onderworpen worden aan beleidsmatig ontworpen controlemechanismes. Kunneman benoemt dit geheel van kenmerken als het instrumenteel professioneel handelen. De morele betekenis van een professie daarentegen is op de achtergrond geraakt. Het zich passief en ontvankelijk voor de ander weten open te stellen, is naar de achtergrond verschoven. Het instrumentaliseren van het professionele handelen verkleint daarenboven de marge van de professional en draagt op die manier verder bij aan het onderdrukken van de passieve ontvankelijkheid voor de ander.
Kunneman pleit er verder voor (Kunneman, 2013) dat de professional zichzelf niet langer als moreel neutraal beschouwt, maar zichzelf verwikkelt met de publieke zaak. De psychiatrische context brengt morele en maatschappelijk vragen met zich mee die te complex zijn om volledig aan de wetgever over te laten. Zichzelf verwikkelen met die grotere context kan dan ook gezien worden als een enorm verrijkende en maatschappelijk relevante uitdaging.


S17.3 “La différance”, een microrevolte
Dirk
De Wachter, psychiater, VVP sectie filosofie

Zou het moeilijk te grijpen begrip ‘différance’ inspirerend kunnen zijn om na te denken over “Allemaal anders”? Een pleidooi voor niet volledig begrijpen, voor klein verschil en voor contextueel denken.

S17.4 Diversiteit in denken
Michiel
Van Kernebeek, filosoof, ASO psychiatrie VUB, secretaris, Centrum voor Filosofie en Psychiatrie

Anders zijn zet zich af tegen het normale en “normaal” bestaat alleen maar bij gratie van “anders”. Maar wanneer iets als anders bestempeld wordt, en wanneer iets nog als normaal wordt beschouwd, ligt (meestal) op een zeer subtiel spectrum.
Wie trekt de grens tussen het normale en het pathologische? Wie kan zich deze macht toe-eigenen en wie verzet zich hiertegen? Is een harde grens te trekken? Moet een dergelijke grens überhaupt getrokken worden?
De moeilijkheid om op deze vragen te kunnen antwoorden, geeft een essentiële spanning weer in het denken over geestelijke gezondheid en geestesziekten, die niet aan de kant mag worden geschoven.


Woensdag 19 september 2018 | 9u15 - 10u45
S18 ECT

voorzitter Pascal Sienaert


S18.0 ECT in de lift: evolutie van praktijk en onderzoek in Vlaanderen
Pascal
Sienaert, MD, PhD, psychiater, UPC KU Leuven, campus Kortenberg


S18.1 Huis-, tuin- en keukenvoorspellers van ECT-respons – een update
Linda
Van Diermen, ASO, PZ Duffel, Duffel

Achtergrond: Ernstige vormen van depressie worden tegenwoordig niet zelden met ECT behandeld. De vraag is echter welke depressieve patiënten het meeste baat hebben bij deze behandeling en tot op heden is hier onvoldoende duidelijkheid over.
Doel: Een overzicht geven van hetgeen geweten is over klinisch toepasbare voorspellers van ECT-respons.
Methode: De resultaten van onze onlangs gepubliceerde meta-analyse over ECT-responsvoorspellers worden kort overlopen. Daarnaast overlopen we de resultaten van ons onderzoek naar therapieresistentie vastgesteld met het Maudsley Staging Model (MSM) en behandelrespons. 73 patiënten met een majeur depressieve stoornis namen deel aan het onderzoek. Voor start van de behandeling met ECT werd de mate van therapieresistentie ingeschat met de MSM en de ernst van depressie werd zowel voor als tijdens en na de behandeling opgevolgd. Zodoende kon behandelrespons worden geobjectiveerd.
Resultaten: Een hogere leeftijd en aanwezigheid van psychotische symptomen bleken in de meta-analyse significant positieve voorspellers van zowel respons als remissie. Ernst van de depressie voorspelde enkel respons. Uit het onderzoek dat we deden naar therapieresistentie bleek dat een model met episodeduur en ernst van depressie als elementen van therapieresistentie het meest succesvol was in het voorspellen van het behandeleffect.
Conclusie: Een combinatie van een aantal eenvoudige en daarom in de klinische praktijk goed vast te leggen en toepasbare voorspellers kan ons helpen om een betere inschatting te maken van behandelrespons. Dit kan de clinicus helpen bij de besluitvorming om al dan niet een behandeling met ECT te overwegen.


S18.2 Langetermijn neuropsychologische effecten na ECT bij ouderen met een depressie
Jasmien
Obbels, psycholoog, UPC KU Leuven, Kortenberg

Achtergrond: Elektroconvulsietherapie (ECT) is een effectieve en veilige behandeling voor de meest ernstige psychiatrische stoornissen. Er is echter een bezorgdheid over de mogelijke negatieve effecten van ECT op het neuropsychologisch functioneren bij oudere patiënten. Onderzoek naar de effecten van ECT op cognitie bij ouderen is zeldzaam en heeft belangrijke beperkingen: een kleine steekproefgrootte, het gebruik van globale cognitieve screeningsinstrumenten en het ontbreken van gegevens op lange termijn (6 maanden of langer na het stopzetten van ECT).
Doel: In deze studie trachten we deze beperkingen op te vangen door in een grote groep ouderen met een unipolaire depressie de langetermijneffecten (zes maanden) van ECT op cognitie te onderzoeken aan de hand van een uitgebreide neuropsychologische batterij.
Methode: Deze naturalistische longitudinale studie omvat 110 patiënten van 55 jaar en ouder met ernstige unipolaire depressies. Aandacht, executief functioneren en geheugen worden in kaart gebracht voor het begin van ECT en zes maanden na de ECT-index behandeling. Verbanden tussen het neuropsychologisch functioneren en leeftijd, aantal ECT-sessies en de ernst van depressie ten tijde van de neuropsychologische metingen worden bestudeerd.
Resultaten: We vonden geen statistisch significante verschilscores tussen het neuropsychologisch functioneren voor de opstart van en zes maanden na ECT. We vonden evenmin een relatie tussen de verandering in cognitie en depressie bij baseline of tussen de verandering in cognitie en de verandering in depressie na zes maanden.
Conclusie: ECT lijkt bij oudere patiënten met een depressie geen schadelijke cognitieve effecten te hebben, zoals gemeten zes maanden na de indexbehandeling. Oudere patiënten lijken niet vatbaarder voor cognitieve bijwerkingen dan volwassenen te zijn. Toekomstig onderzoek dient rekening te houden met de individuele variabiliteit.


S18.3 Leeftijdgerelateerde hersenveranderingen voorspellen respons op ECT niet
Filip
Bouckaert, psychiater, UPC KU Leuven, Kortenberg

Achtergrond: Vermindering in hersenvolume van grijze stof, de aanwezigheid van diepe witte stof letsels en amyloïde accumulatie zijn gerelateerd aan depressie op late leeftijd. Een verminderd hippocampaal volume en meer diepe witte stofletsels kunnen volgens sommige auteurs bijdragen tot een verminderde respons bij elektroconvulsieve therapie (ECT).
Doelstelling: Het effect nagaan van accumulatie van leeftijd gerelateerde hersenveranderingen op respons, remissie en herval bij ECT.
Methode: Bij 34 patiënten met depressie op late leeftijd werd vòòr ECT een 3T structurele MRI en een β-amyloid positron emission tomography (PET) scan uitgevoerd. We voerden een meervoudige logistische regressie analyse uit met beeldvormingsmaten als voorspellers en respons, remissie en herval als uitkomst variabelen.
Resultaten: We vonden geen associatie tussen baseline hippocampaal volume, diepe witte stof letsels, totaal amyloïde belasting en respons, remissie en herval.
Conclusie: Leeftijdgerelateerde structurele en moleculaire hersenveranderingen hebben geen negatief effect op ECT-respons en mogen de clinicus niet weerhouden om ECT op te starten.


S18.4 Diagnostische en voorspellende waarde van psychomotorische symptomen in een groep depressieve patiënten behandeld met elektroconvulsietherapie
Didier
Schrijvers, psychiater, PZ Duffel, UAntwerpen

Achtergrond: Psychomotorische vertraging en agitatie vormen een belangrijke symptoomcluster bij depressie en dan voornamelijk het melancholische subtype. Deze cluster blijkt zowel van diagnostisch en pathofysiologisch als van therapeutisch belang. Het onderscheid tussen de verschillende subtypes, met name non-melancholische depressie, melancholische depressie met en zonder psychotische symptomen blijkt echter niet steeds objectief te maken. Elektroconvulsietherapie (ECT) is een effectieve behandeling voor ernstige vormen van depressie. Echter, de predictieve waarde van psychomotorische symptomen (PMS) voor ECT-respons bij depressie is niet gekend.
Doel:
1) Diagnostische waarde van PMS bepalen, met name in hoeverre deze symptoomcluster een onderscheid mogelijk maakt tussen de verschillende depressieve subtypes
2) Onderzoek naar de predictieve waarde van PMS op ECT-respons.
Methode: Bij een groep patiënten met depressie (n=70) die een ECT-kuur doorliepen werden via ratingschalen (CORE) en meer objectieve meetmethodes de ernst van psychomotorische vertraging en agitatie in kaart gebracht, voor de start van de ECT-kuur, op diverse meetpunten tijdens de ECT-kuur en na het beëindigen van de behandelkuur. Als objectieve meetmethodes werden digitale kopieertakenregistratie en 24uurs actigrafie gebruikt. Hiernaast werden ook klinische schalen afgenomen teneinde respons en/of remissie te kunnen bepalen.
Resultaten: Actigrafische activiteit overdag bleek significant lager te zijn in melancholische depressie vergeleken met non melancholische depressie. Een onderscheid tussen de drie depressiesubtypes bleek niet mogelijk aan de hand van de gemeten psychomotorische variabelen.
Conclusie: Vertraging in het grove psychomotorische functioneren gemeten via actigrafie laat een onderscheid toe tussen melancholische en non melancholische depressie. Een verder onderscheid tussen de drie depressie subtypes aan de hand van de psychomotorische variabelen blijkt echter niet mogelijk.


Woensdag 19 september 2018 | 9u15 - 10u45
S19 De Netwerken GGZ kinderen en jongeren: ALL-IN?

voorzitter Ann Van der Speeten, YUNECO, Vlaams-Brabant


S19.0 De netwerken: Wat zijn ze? Wat doen ze?
Sara
Keymolen, PANGG 0-18, Antwerpen
Annelies, Kog, PANGG 0-18, Antwerpen

De hervormingen van de ggz voor kinderen en jongeren, via de vorming van provinciale netwerken, hebben in een razende vaart plaatsgevonden. Twee jaar na de publicatie van De Gids beschikt iedere Belgische provincie en Brussel over een netwerk geestelijke gezondheid kinderen en jongeren en al vijf programma’s: crisiszorg, langdurige en aanklampende zorg, intersectoraal consult en liaison, zorg voor jongeren met een dubbeldiagnose en een zorgpad ADHD.
“Werken met voortschrijdend inzicht” werd de leuze van de netwerkcoördinatoren en alle partners en medewerkers in deze vernieuwingsgolf. Een frisse wind waaide door het hulpverleningslandschap en verbond gemotiveerde pioniers over de sectoren heen. Tijd om een eerste keer terug te blikken naar het tot nog toe geëffende pad: tot waar heeft het ons geleid?
We bekijken de netwerkstructuren die zich in de Vlaamse provincies en Brussel hebben gevormd. We bieden een overzicht van hun opdrachten, hun hefbomen en middelen. We lanceren enkele prangende open vragen die in de loop van het symposium mogelijks leiden tot … inderdaad: voortschrijdend inzicht!


S19.1 Het programma CRISIS: Meer Mobiel. Meer maatwerk
Cedric
Kemseke, WINGG, West-Vlaanderen

Elke provincie werd uitgedaagd om een programma voor crisiszorg te realiseren met op de voorgrond een flexibel mobiel aanbod. Samenwerking met de crisisnetwerken integrale jeugdhulp en het crisismeldpunt werd nagestreefd.
We brengen de verschillende modellen (centraal en decentraal mobiel aanbod) in kaart. We proberen eerste cijfers aan te leveren van de gemiddelde casusload die zij dragen. We tonen de impact op het aantal crisisaanmeldingen en de samenwerking met de crisisopvang in de K-diensten en begeleiding in de cgg's en andere organisaties. We beschrijven de eerste ervaringen met flexbudgetten voor zorg op maat. We leveren getuigenissen aan van succesvolle interventies en kijken kritisch naar de valkuilen. Is triage mogelijk? Wie voert de regie over de triage? Is triage mogelijk vanuit het perspectief van de hulpvrager?


S19.2 Het programma CARE: Meer aanklampend. Meer continu. Meer voor minder?
Veerle
Umans, LIGANT, Limburg

Complexe hulpvragen dagen uit tot doorgedreven intersectorale samenwerking en maximale mobilisatie van de natuurlijke krachten in (de context van) de jongere. Elk netwerk zocht wegen om te experimenteren met de wraparound-methodiek, casemanagement, netwerktafels, enz. om jongeren en hun gezin emancipatorisch te engageren in een duurzamer traject op langere termijn, met gelijktijdige inzet van intersectorale expertise.
Ook hier reiken we eerste cijfers aan en getuigenissen van nieuwe zorgpraktijken die een verschil lijken te maken voor deze complexe doelgroep. Ook hier laten neveneffecten zich voelen. We kijken naar gelukte en spaaklopende trajecten en naar de impact van de intensiteit van de hulpverlening op de kwantiteit van de case-load.


S19.3 Specifieke doelgroepen: ADHD en Dubbeldiagnose (COMBI): Waarom zij?
Toon
Langeraert, RADAR, Oost-Vlaanderen
Tine Notredame, RADAR, Oost-Vlaanderen

Voor jongeren met ADHD en jongeren met een combinatie van een verstandelijke beperking en ernstige psychische of psychiatrische problemen werd een aparte opdracht uitgeschreven. We reconstrueren de rationale van deze verbijzondering en de specifieke doelstellingen. We schetsen hoe de netwerken de zorgpaden voor deze doelgroepen hebben uitgewerkt.


S19.4 Het programma CROSSLINK: Kennis is kracht
Dries
Vanderputte, LIGANT, Limburg
Dagmar Van Liefferinge, YUNECO, Vlaams-Brabant

Uitwisseling en uitdragen van kennis en kunde staan centraal in dit programma. Zoveel mogelijk “helpende” kennis en ondersteuning moeten terechtkomen daar waar ze bruikbaar kunnen ingezet worden, bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de leefsituatie van de jongere.
We geven inzage in de brede waaier van kennisdelingsmethodieken die in de verschillende provincies zullen ingezet worden. Zo wordt er onder meer veel hoop gesteld op wisselleren, kenniskringen en provinciale expertfuncties. Ook in dit programma werden specifieke doelgroepen door de overheid vooropgesteld: jongeren met een justitieel statuut, met middelenmisbruik en verslaving, kinderen tussen 0-6 jaar, kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblemen en vluchtelingen. Elektronische tools zullen maximaal ingezet worden.


S19.5 Uitleiding: Net werk(t)!
Marina
Danckaerts, YUNECO, Vlaams-Brabant

De enthousiasmerende voorbeelden en creatieve ideeën die op korte tijd in de netwerken ontwikkeld werden getuigen van de kracht van samenwerking en de positieve impuls die de sturende overheden teweegbrachten. Tegelijk hebben de hervormingen veel nieuwe (intensieve) hulpvragen aangeboord en blijft de discrepantie tussen vraag en aanbod groot. Bijkomende opdrachten voor urgentiezorg en preventie en vroegdetectie worden nog ingewacht. De roep van de ggz-sector voor méér ambulante capaciteit kreeg vooralsnog geen gehoor. Een "expliciete verbintenis aangaan om ten allen tijde zorg-op-maat aan te bieden en de zorgcontinuïteit voor zorgvragers en hun context te garanderen” lijkt ons dus vooralsnog een onfaire vraag, maar wèl een verder streven dat we samen met de bevoegde overheden willen uitbouwen.
Bij het samenwerken in deze netwerken worden we niet enkel uitgedaagd door klinisch complexe situaties, maar botsen we ook op limieten van het bestaande regelgevend en wetgevende kader met betrekking tot arbeid en aansprakelijkheid.


Woensdag 19 september 2018 | 9u15 - 10u45

S20 GGZ op maat van de wijk: in elk wijkgezondheidscentrum anders!
voorzitter Jan De Maeseneer, professor emeritus, vakgroep huisartsgeneeskunde en eerstelijnsgezondheidszorg, UGent

S20.0 Inleiding
Jan
De Maeseneer

Wijkgezondheidscentra kenmerken zich door het territoriaal werken op wijkniveau. Armoede, superdiversiteit en psychische kwetsbaarheid gaan bij heel wat van de patiënten hand in hand. De meest kwetsbare patiënten vinden moeilijk de weg naar de reguliere ggz. Ook in een sterk veranderd ggz-landschap blijft het inspelen op de noden van deze groep een grote uitdaging.
Binnen deze context pionieren de wijkgezondheidscentra met nieuwe methodieken, soms op het snijpunt van geestelijke gezondheidszorg en sociaal werk, soms met een accent op eerstelijns ggz. Daarbij wordt aandacht voor maatschappelijke kwetsbaarheid en gemeenschapsvorming steeds in het vizier gehouden.
In dit symposium stellen vier wijkgezondheidscentra (een aspect) van hun werking inzake geestelijke gezondheidszorg voor. Interdisciplinariteit, patiëntenparticipatie, aandacht voor gemeenschapsopbouw, inzet van innovatieve methodieken binnen een context van superdiversiteit lopen als rode draad door elk voorgesteld project heen. Tevens laten we zien hoe in elk WGC, afhankelijk van de specifieke context, andere kaarten werden getrokken.


S20.1 Interactie als motor voor psychisch welzijn
Peter
Decat, huisarts, doctorsassistent, vakgroep huisartsgeneeskunde en eerstelijnsgezondheidszorg, UGent
Lara Hardeman, gezondheidspromotor, Wijkgezondheidscentrum De Kaai, Gent
Els Decroo, gezondheidspromotor, Wijkgezondheidscentrum De Kaai, Gent

In 2016 ging wijkgezondheidscentrum de Kaai van start met interactiegroepen waarbij wijkbewoners die eenzelfde achtergrond of problematiek deelden, hierover in interactie konden gaan in het bijzijn van vertrouwde zorgverleners. In homogene groepen wordt er gepraat over factoren die bepalend zijn voor het geestelijk welzijn en over wat helpend is voor het bevorderen van de geestelijke veerkracht.
Het uitgangspunt hierbij is dat “interactie een motor is tot verandering”. Dit houdt in dat een veilige en open communicatie mensen stimuleert om eigen attitudes en normen te verwoorden en om te luisteren naar attitudes en normen van anderen.
Die interactie leidt tot een bewustwording en aanpassing van persoonlijke attitudes, normen en inzichten.
Aan de hand van verschillende sessies wordt dieper ingegaan op bepaalde thema’s die de verschillende deelnemers gemeenschappelijk hebben. Een basisvraag hierbij is: wat kunnen we gemeenschappelijk doen om ons geestelijk welzijn te verhogen?
In verdere sessies kunnen sleutelfiguren uit de bredere omgeving uitgenodigd worden.
Vanuit het initiatief van de groep kunnen acties ontstaan om hun draagkracht te verhogen, dit ziet men niet als doel op zich omdat men gelooft dat de interactie op zich verandering kan teweeg brengen bij haar deelnemers. De gezondheidspromotoren faciliteren deze acties. Er werden interactiegroepen gevormd van Turkse mama´s, erkende vluchtelingen, mantelzorgers, bewoners van een lokaal wooninitiatief, jongeren uit de wijk, mensen met chronische pijn en mensen die eenzaamheid wilden doorbreken.


S20.2 Patiënt in beeld
Sylvia
Hubar, maatschappelijk werker, Wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt, Leuven

Via het project ‘patiënt in beeld´ heeft WGC Ridderbuurt samen met patiënten met psychische kwetsbaarheid en met eerstelijnswerkers een model van gedeelde zorg ontwikkeld. Het model vertrekt vanuit een herstelgerichte visie op patiënten en op de specifieke visie van eerstelijnszorg. Er is gezocht naar een goede wijze om zorgcontinuïteit te realiseren.
Daarbij wil men vanuit een gezamenlijke verbondenheid met tweede en derde lijn de regie zoveel mogelijk in handen van de patiënt laten. Deze werkwijze is door Sylvia Hubar, dr. Sara Brankaer en door de patiënten-participatiegroepen uitgeschreven in een het model voor gedeelde zorg. Met andere woorden een kader van waaruit je kan vertrekken om het pad te kiezen dat je met de patiënt gaat. Het zorgmodel kan door elke zorgverstrekker binnen of buiten een WGC gebruikt worden om het hulpverleningstraject te kiezen, op maat van de patiënt, zijn/haar situatie en de mogelijkheden van de hulpverleners.
In deze bijdrage gaan we specifiek in op de inbreng via participatietrajecten met patiëntengroepen.


S20.3 Eerstelijns-ggz in het WGC: eerstelijnspsycholoog in huis vormt tandem met eerstelijnspsycholoog aan huis
Leen
Engelen, psycholoog, Wijkgezondheidscentrum de Brug, Molenbeek

In wijkgezondheidscentrum de Brug is sinds 2010 een dagdeel per week een psycholoog, gedetacheerd vanuit het cgg, actief in het kader van de pilootprojecten eerstelijnspsychologische functie. Begin 2016 werd hier een deeltijdse eerstelijnspsycholoog aan toegevoegd die deel uitmaakt van het WGC-team zelf. De aanwezigheid van een ‘huispsycholoog’ bleek al gauw een meerwaarde. De aanwezigheid ín huis heeft een drempelverlagend effect, vertrouwen wordt overgedragen van huisarts naar psycholoog, er kan dankzij overleg en samenwerking tussen de verschillende disciplines sneller worden ingegrepen en preventiever worden gewerkt. Ook zonder dat de patiënt persoonlijk op consultatie komt bij de psycholoog kan deze de andere zorgverstrekkers ondersteunen in de begeleiding van mensen met psychische kwetsbaarheid.
In de individuele patiëntencontacten wordt de deskundigheid als psycholoog ingezet om onzekere hulpvragen te verhelderen, om te gaan met geschonden vertrouwen en de vaak multi-factoriële problematieken. Samen met de patiënt wordt gezocht naar waar, hoe en waarom er gewerkt wordt met een psychologische begeleiding op maat.


S20.4 Generalistisch werken met oog voor diversiteit: kan dat?
Kristel
Luyckx, praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg, Wijkgezondheidscentrum Brugse Poort, Gent

In 2010 gingen WGC Brugse Poort van start met een laagdrempelige groepswerking ´zorg goed voor jezelf´ met de bedoeling de veerkracht van de meest kwetsbare patiënten te versterken. Vanuit deze groepswerking werd sindsdien, gaandeweg en op maat van de praktijk een ggz-functie uitgebouwd naar het model van de Nederlandse POH-functie. De praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg wordt ingezet op vraag van de huisarts en neemt in haar werkwijze de generalistische manier van werken van de huisarts over. Er wordt gewerkt met kortdurende individuele interventies en een aanbod van diverse groepsprogramma´s.
In deze bijdrage laten we zien hoe we ons in de uitbouw van onze werking enerzijds laten inspireren door voorhanden zijnde modellen en protocollen van psychische zorg. Anderzijds lichten we toe hoe we daarbij maximaal inspelen op de diversiteit van onze patiëntengroep. Mensen met elkaar in verbinding brengen, leren in interactie faciliteren en patiënten ondersteunen bij het versterken van hun sociaal netwerk, zijn daarbij belangrijke pijlers.


Woensdag 19 september 2018 | 9u15 - 10u45
S21 Hulpverlening aan suïcidale personen

voorzitter Eva Dumon, wetenschappelijk medewerker, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), Gent


S21.0 Hulpverlening aan suïcidale personen: nieuwe richtlijnen, behandelvormen en online tools
Eva Dumon

Hulpverleners worden frequent geconfronteerd met suïcidale personen. Hoe je suïcidale gedachten en gedrag bespreekt en aanpakt blijft echter een moeilijke taak. In het kader van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie werden recent heel wat initiatieven uitgewerkt met het oog op het versterken van de zorg voor suïcidale personen.
In dit symposium staan we stil bij de multidisciplinaire richtlijn voor hulpverleners die het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) uitbracht en bij enkele nuttige online tools voor suïcidale personen en hulpverleners. Daarnaast worden de resultaten van een onderzoek naar nieuwe behandelvormen voor suïcidale personen gepresenteerd, aangevuld met praktijkervaringen van trainers.


S21.1 Detectie en behandeling van suïcidaal gedrag: voorstelling multidisciplinaire richtlijn en e-learningwebsite
Saskia Aerts,
wetenschappelijk medewerker, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie

In het kader van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie lanceerde het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie in 2017 een richtlijn en een e-learningwebsite voor hulpverleners. De richtlijn heeft als doel de kennis en vaardigheden van hulpverleners inzake suïcidepreventie te versterken en zo de zorg voor suïcidale personen te verbeteren. Ze biedt concrete aanbevelingen en praktische tools om hulpverleners te ondersteunen en ervoor te zorgen dat suïcidale gedachten en gedrag sneller gedetecteerd, effectiever behandeld en beter opgevolgd kunnen worden. In deze workshop focussen we op de belangrijkste aanbevelingen en bieden we een overzicht van alle tools uit de richtlijn.


S21.2 Online tools voor suïcidale personen
Eva De Jaegere,
wetenschappelijk medewerker, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), Gent

In deze bijdrage worden de verschillende online tools die ontwikkeld werden in het kader van Zelfmoord1813 besproken: de app BackUp, de online zelfhulpcursus Think Life, het safety plan, de chat van de Zelfmoordlijn, …
Wat is de meerwaarde van deze tools? Wat zijn de valkuilen? Waarin verschillen ze van elkaar? Wat weten we over hun effectiviteit? En welke plaats kunnen zij innemen in de behandeling van suïcidale personen?


S21.3 Prospect-studie: Een studie naar de effectiviteit van op mindfulness gebaseerde cognitieve training en toekomstgerichte training voor het verminderen van suïcidale gedachten
Eva Dumon,
wetenschappelijk medewerker, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), Gent

In het kader van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie is het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) eind 2015 gestart met een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek naar de effectiviteit van twee nieuwe behandelvormen voor suïcidale personen, namelijk op mindfulnessgebaseerde cognitieve therapie (MBCT) en Toekomstgerichte Training (TT).
Tijdens de presentatie worden de onderzoeksresultaten en de mogelijkheden voor implementatie van de twee behandelmethoden toegelicht.


S21.4 Toekomstgerichte training voor suïcidale personen: praktijkervaringen van trainers
Marie
Van Broeckhoven, psycholoog, DAGG, Lommel
Laura Schrijvers, maatschappelijk werker, VGGZ, Hasselt

Toekomstgerichte training is een multimodale behandeling, met name een verzameling van methodieken die aangetoond hebben behulpzaam te zijn in het behandelen van suïcidaliteit. De voornaamste bouwstenen van de training zijn CGT, probleemoplossende therapie, motivatiebevordering, positieve psychologie en het bevorderen van externe steun. Deze bouwstenen worden vertaald naar een denken over de toekomst. Dit maakt dat de inhoud van de sessies niet zozeer gericht is op problemen maar juist op mogelijkheden en op hoe het misschien wél nog zou kunnen, op een toekomst waar vele suïcidale mensen zich nog heel moeilijk een positief beeld van kunnen vormen.
We vertrekken vanuit onze ervaringen in een piloottraining binnen de cgg’s van Limburg.
Hoe ziet zo’n training er praktisch uit? Welke voorbereiding is er nodig? Hoe verloopt ze?
Wat biedt toekomstgerichte training ons als hulpverlener? Wat biedt het onze cliënten/patiënten? Hebben suïcidale personen wel baat bij (ambulante) toekomstgerichte training?
Welke mogelijkheden en beperkingen hebben we vanuit de praktijk ervaren?
Een kans om als hulpverlener te ervaren wat toekomstgerichte training te bieden heeft en wat de mogelijke aandachtspunten zijn.


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S22 Afwijkingen in sociale interactie: wat is het en hoe meten we dit?
voorzitter Inez Myin-Germeys, hoogleraar contextuele psychiatrie, Center for Contextual Psychiatry,  KU Leuven


S22.0 Inleiding
Inez Myin-Germeys

Verschillende psychiatrische stoornissen, zoals psychotische stoornissen, autismesspectrumstoornissen en borderlinestoornissen worden gekenmerkt door moeilijkheden met sociale interactie. Niet alleen zijn deze afwijkingen prominent aanwezig, ze worden door de patiënten zelf ook aangegeven als één van de belangrijkste problemen. Toch blijven er nog veel vragen. Conceptueel blijft er onduidelijkheid over wat we precies verstaan onder afwijkingen in sociale interactie en de capaciteiten die nodig zijn om tot sociale interactie te komen. Daarnaast blijft er onduidelijkheid over hoe we deze afwijkingen in sociale interactie het beste in kaart kunnen brengen.
In dit symposium zoeken we een antwoord op beide vragen.

S22.1 De rol van sociale verstoringen bij mensen met een verhoogd risico op psychose
Karlijn
Hermans, PhD-student, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Sociaal functioneren is cruciaal in het dagelijkse leven. Verstoringen in dit functioneren leiden dan ook vaak tot psychopathologie (Tarbox & Pogue-Geile, 2008). Ook stoornissen zelf hebben vaak sociale componenten, zoals sociale isolatie. Deze componenten blijken ook al belangrijk te zijn in de fase die bij velen voorafgaat aan het ontstaan van de psychotische stoornis (Valmaggia et al., 2013). In deze fase worden mensen met een verhoogd risico op psychose gekarakteriseerd door een verstoring van het sociaal functioneren. Het is echter niet duidelijk in de literatuur hoe deze sociale verstoringen precies geconceptualiseerd zijn en welke rol deze precies spelen in het ontstaan van psychotische symptomen. Om deze reden is er een systematisch review uitgevoerd met een focus op sociale verstoringen in gedrag bij mensen met een verhoogd risico op psychose. Sociale verstoringen zijn per definitie afhankelijk van sociale interacties die voor ieder individu verschillend zijn en verschillend geïnterpreteerd worden. Daarom wordt een kritische evaluatie van het systematisch review gepresenteerd met de nadruk op suggesties voor onderzoek en behandeling van sociale verstoringen bij mensen met een verhoogd risico waarbij preventie op individueel niveau van groot belang is.


S22.2 Jij, ik, wij: Het meten van alledaags sociaal functioneren
Robin
Achterhof, PhD-student, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Of het nu gaat om alledaagse taken als boodschappen doen, het samenwerken in een organisatie, of het aangaan van betekenisvolle relaties: sociaal gedrag is elke dag weer een fundamenteel onderdeel van ieder van onze levens. Verstoringen in het vermogen tot sociaal gedrag zijn dan ook cruciaal voor vrijwel elke vorm van psychopathologie. Toch is de manier waarop deze verstoringen traditioneel worden gemeten wellicht niet toereikend. Met de meeste vragenlijsten die gebruikt worden is het immers onmogelijk om door te dringen tot het vluchtige, veranderlijke en contextafhankelijke karakter van de sociale wereld.
Vanuit onze onderzoeksgroep maken wij daarom gebruik van een dagelijkse meetmethode, de zogeheten Experience Sampling Method (of ESM; zie ook Myin-Germeys et al., 2009). Hierbij krijgen participanten een aantal keren per dag op willekeurige momenten een korte vragenlijst, die hen in hun dagelijks leven vraagt naar de (sociale) situatie, gedachten en gevoelens op dát moment. Op deze manier wordt het mogelijk om sociaal (dis)functioneren te meten op een tijd en plek die direct relevant is. Wanneer we gebruikmaken van deze methode vinden we dan ook discrepanties met traditionele vragenlijsten van sociaal functioneren (Schneider et al., 2017).
In deze presentatie wordt de toegevoegde waarde van ESM aan het vaststellen van sociaal functioneren uiteengezet, met daarbij potentiele implicaties voor implementatie in de klinische praktijk.


S22.3 Hoe meet je socio-communicatieve sensitiviteit? Klinische mogelijkheden van Fast Periodic Visual Stimulation EEG
Bart
Boets, professor psychiatrie, Center for Development Psychiatry, KU Leuven

Mensen zijn sociale wezens bij uitstek. Efficiënte gezichtsverwerking speelt een cruciale rol in non-verbale sociale communicatie (bv. oogcontact, de interpretatie van gezichtsexpressies, het herkennen van personen, …). Individuen met autismespectrumstoornissen (ASS) vertonen beperkingen in sociale communicatie en interactie, inclusief de verwerking van gezichten. Het blijkt echter bijzonder moeilijk om deze dagelijkse beperkingen in het laboratorium op te meten via klassieke experimentele gedragstaken. Een nieuwe aanpak die toelaat om deze socio-communicatieve beperkingen objectief te kwantificeren op individueel niveau is gewenst.
Binnen onze onderzoeksgroep hanteren we een innovatieve hersenbeeldvormingstechniek die toelaat om de neurale gevoeligheid voor subtiele en impliciete socio-communicatieve cues op een snelle, robuuste en betrouwbare wijze op te meten. Door het periodisch aanbieden van specifieke sociale en niet-sociale visuele stimuli in combinatie met EEG-hersenmetingen, kunnen we de gevoeligheid van het brein kwantificeren voor het detecteren van gezichten in natuurlijke scenes, het onderscheiden van gezichtsidentiteit en het onderscheiden van verschillende emotionele gelaatsuitdrukkingen. Daarnaast kunnen we ook de sociale voorkeur voor bekende (vb. moeder) versus onbekende gezichten en voor direct versus ontwijkend oogcontact opmeten.
Onze studies tonen aan dat deze EEG-techniek betrouwbaar differentieert tussen lagere-school kinderen met en zonder ASS. Momenteel exploreren we de bruikbaarheid van deze techniek bij baby’s met een verhoogd risico op de ontwikkeling van sociale beperkingen, zoals prematuur geboren baby’s en baby’s met een verhoogd familiaal risico op ASS.
In deze presentatie zetten we de basisprincipes van deze nieuwe EEG-benadering uiteen, met daarbij potentiele klinische implicaties voor de diagnostiek en vroegdetectie van socio-communicatieve beperkingen.


S22.4 Sociale interactie en muzikale improvisatie?!
Katrien
Foubert, PhD-student, LUCA - School of Arts, Leuven

Iedereen is muzikaal vanaf de geboorte. Dit blijkt uit de muzikale competentie van heel jonge kinderen wanneer ze zich via synchrone vocalisaties en bewegingen op de moeder afstemmen of uit de spontane ritmische circulatie van acties en reacties in sociale interacties. Onderzoek toont aan dat deze muzikale dynamiek van interactie verstoord is in verschillende vormen van psychopathologie. De improvisatie in de muziektherapeutische praktijk biedt een uniek uitgangspunt om meer inzicht te krijgen in deze problematiek. Aan de hand van muzikale illustraties uit de klinische praktijk en recente onderzoeksresultaten wordt in deze presentatie dieper ingegaan op het belang van deze processen voor ons dagelijks sociaal functioneren.


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S23 Dwang is een werkwoord: hoe er werk wordt gemaakt van dwangreductie in de residentiële psychiatrische zorg
voorzitter Steven Degrauwe, doelgroepcoördinator forensische psychiatrie, UPC Sint-Kamillus, Bierbeek


S23.0 Inleiding
Steven
Degrauwe
Het U.P.C. Sint-Kamillus voert een actief dwangreductiebeleid. Al jaren worden er verschillende initiatieven ontwikkeld, niet alleen om het gebruik van dwangmaatregelen te doen dalen, maar ook het subjectieve ervaren van dwang aan te pakken.
In dit symposium worden enkele praktijken verdere uitgewerkt. Zo komt de regelmatige subjectieve dwangbevraging, en de terugkoppeling en evaluatie daarvan naar de praktijk, aan bod.


S23.1 Ervaringen met het meten en terugkoppelen van subjectieve dwang
Bart
Schepers, Beleidsmedewerker, UPC Sint-Kamillus, Bierbeek

Het UPC Sint-Kamillus organiseert driejaarlijks een dwangbevraging bij meer dan 200 patiënten en 150 medewerkers. Aan de hand van een zelfontworpen instrument wordt voornamelijk gepeild naar subjectieve en subtielere vormen van dwang. Naast objectieve vormen van dwang (afzondering, fixatie en juridische beschermingsmaatregelen) zou er minstens evenveel aandacht moeten gaan naar de minder opvallende en minder zichtbare vormen van dwang. Dwang kan verscholen zitten in dagelijkse interacties, in gesprekken, in afdelingsregels of procedures. Met de dwangbevraging worden potentiële bronnen en determinanten in kaart gebracht om die vervolgens aan te pakken in verbeteracties en –projecten.
Deze manier van werke wordt voorgesteld als een zinvolle en bruikbare praktijk die gemakkelijk kan toegepast worden in andere voorzieningen. Behalve de praktijk zelf, worden de resultaten van drie bevragingen gepresenteerd die een boeiend zicht geven op de ervaringen en meningen van ongeveer 500 patiënten. Het belang van participatie, vertrouwen en respect kan niet voldoende benadrukt worden. De resultaten kunnen inspirerend werken naar andere professionals en voorzieningen.


S23.2 Pakt het of pakt het niet?
Elisabeth
Schoenaerts, therapeutisch coördinator, UPC Sint-Kamillus, Bierbeek

Op 6 december 2017 opende zorgeenheid VIA de deuren. VIA is het resultaat van een fusie tussen twee zorgeenheden binnen de doelgroep algemene psychiatrie van het UPC Sint-Kamillus. Het uitgangspunt van de fusie is om een aantal nieuwe principes, meestal gegroeid vanuit herstelondersteunende zorg, te vertalen naar de praktijk. Het streven naar vermindering van dwang is hierin onontbeerlijk.
Bij de bouw van de nieuwe zorgeenheid werd de keuze gemaakt om, in tegenstelling tot vroeger, geen afzonderingskamer te voorzien. Wel werd geïnvesteerd in drie kamers met optie tot camerabewaking alsook één prikkel arme kamer (PAK). Deze beslissing bracht heel wat onrust binnen de personeelsgroep gezien de afzonderingskamer frequent gebruikt werd op de vorige zorgeenheid.
Op het symposium zullen we bijna één jaar verder zijn. Wij hopen u dan antwoorden te bieden op vragen die nu nog onbeantwoord zijn. Vragen zoals: Gaat het wel lukken zonder afzondering op een opname en behandelafdeling? Wat zijn de ervaringen van de zorgvragers en hun betrokken netwerk? Leidt de beschikbaarheid van de PAK-kamer tot minder afzonderingen en zo ja, welke factoren dragen hier dan toe bij? Wat zijn de ervaringen van de zorgverleners? ….


S23.3 Ongedwongen binnen een dwingend kader
Steven
Degrauwe, doelgroepcoördinator forensische psychiatrie, UPC Sint-Kamillus, Bierbeek

In 2016 startte in het UPC Sint-Kamillus een afdeling met 30 plaatsen voor Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFP). De doelgroep: mannen met het label langdurig delictgevaarlijk. Behandeling noch resocialisatie is een doelstelling. Wel kwaliteit van leven en beveiliging. Het zichtbare deel van deze beveiliging is onder andere een goed doordacht camerasysteem, een algemeen alarmsysteem, een uit het oog springende omheining van vier meter, specifiek voor de afdeling aangepaste procedures, … Bovendien verblijven de bewoners er onder een gedwongen statuut.
Veel essentiëler voor de veiligheid, is de manier waarop men op de afdeling met deze dwangmaatregelen omgaat en de doelstelling ‘kwaliteit van leven’ tracht vorm te geven.
Vertrekpunt zijn sterktes: er wordt gezocht naar wat de persoon graag doet, wat hij kan, waar zijn interesses liggen, om deze verder te ontplooien. Verantwoordelijkheid, vertrouwen, medezeggenschap, respect voor keuzes, … zijn sleutelbegrippen. Op die manier wordt er, ondanks het dwingende kader, gewerkt aan herstel.


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S24 Outreaching voor personen met een verstandelijke beperking en hun omgeving: een mobiele werking zoals de rest of toch iets ànders?
voorzitter Leen De Neve,


S24.0 Inleiding
Leen
De Neve, ortho-agoog, P.C. Dr. Guislain, Gent

Outreaching is als methodiek nog steeds in opmars in de welzijns-en gezondheidssector. In tijden van vermaatschappelijking van zorg lijkt dit een niet te missen module te worden in geestelijke gezondheidszorg netwerken.
In dit symposium situeren we de werking van Outreach De Steiger, dat enkele jaren geleden als pilootproject werd opgericht voor personen met een verstandelijke beperking en bijkomende gedragsproblemen en/of psychiatrische stoornissen en hun omgeving. Deze outreachwerking is recent ingekanteld in de netwerken van Oost-Vlaanderen.
We besteden aandacht aan de positie van deze – specialistische - werking ten opzichte van de meer generalistische teams. Aan de hand van een blik op psychopathologie, medicatiebeleid en de daadwerkelijke ondersteuning die outreach biedt; concluderen we dat ‘samen doen’ in plaats van naar elkaar doorverwijzen het enige mogelijke antwoord lijkt voor een kwalitatieve geestelijke gezondheidszorg bij deze doelgroep.


S24.1 Hoe uit psychopathologie zich bij personen met een verstandelijke beperking? Een behoeftengestuurde benadering
Saskia
Rigolle, ortho-agoog, P.C. Dr. Guislain, Gent

Het samen voorkomen van een verstandelijke beperking en psychiatrische stoornissen is dikwijls complex. Er is immers een grote verscheidenheid aan symptomen en uitingsvormen van een psychiatrische stoornis bij personen met een verstandelijke beperking. Bovendien wordt de psychiatrische stoornis vaak op een atypische manier geuit wanneer we dit vergelijken met de algemene populatie. Een depressie kan bijvoorbeeld leiden tot agressief en ontremd gedrag in plaats van tot somberheid of teruggetrokkenheid. Maar zijn psychiatrische stoornissen bij personen met een verstandelijke beperking echt zo anders en verschillend? Of gaat het onderliggend toch ook over dezelfde universele noden en behoeften? Kan deze diversiteit aan symptomen en gedragsproblemen toch herleid worden naar een (beperkt) aantal vaak voorkomende dynamieken?


S24.2 Inkanteling van “het MIC” in de reguliere 2B-teams: good practice met respect voor elkaars specificiteit
Ann
Demon, psychiatrisch verpleegkundige, P.C. Dr. Guislain, Gent

Zowel binnen de geestelijke gezondheidszorg als binnen het VAPH staan vermaatschappelijking en zorgafstemming centraal. Het Outreachteam De Steiger stapte mee in dit verhaal en in 2017 was de inkanteling in de 2B-teams een feit. Een hele uitdaging: hoe kunnen we er immers voor zorgen dat onze specifieke doelgroep van mensen met een dubbeldiagnose zorg op maat krijgt in het groter geheel? Hoe kunnen we onze opgebouwde expertise koesteren en toch ook delen en toegankelijk maken voor onze collega’s in de 2B-teams? Kunnen ook wij via hen nieuwe inzichten en perspectieven verwerven? Hoe verzoenen we verschillende sectoren (met elk hun eigen taal) en onze verschillende denkkaders met elkaar zodat onze cliënt en zijn/haar context er sterker door worden?

S24.3 Medicatiebeleid bij mensen met een verstandelijke beperking en problemen met de geestelijke gezondheid: hoe anders is anders?
Gunther
Degraeve, psychiater, P.C. Dr. Guislain, Gent

In deze bijdrage staan we stil bij het voeren van een kwalitatief medicatiebeleid bij een bijzondere doelgroep. Er worden een aantal handvatten meegegeven voor een goede praktijk.


S24.4 SKIPI – verbinding tussen outreach en residentiële werking
Suzan Laureys,
ortho-agoog, P.C. Dr. Guislain, Gent


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S25 Peersupport

voorzitter Johan Cluyts, stafmedewerker, Preventie 2.0, Centrum ter Preventie van Zelfdoding, Schaarbeek


S25.0 De kansen en de uitdagingen van peersupport binnen de (online) hulpverlening
Johan
Cluyts

Ondersteuning van en door lotgenoten (online en face-to-face) kan een interessante en uitdagende toevoeging zijn op de reguliere hulpverlening. In dit symposium bespreken we aan de hand van vier praktijkvoorbeelden de voordelen en de eventuele risico's.


S25.1 Peersupport bij jongeren: jongeren beantwoorden het forum van Awel
Lara
Mandonx, stafmedewerker, peer to peer & kwaliteit, Awel, Brussel

Jongeren vinden steun bij elkaar, zeker in het geval van psychische problemen: soms zijn hun leeftijdsgenoten de enigen met wie ze kunnen en willen praten en bij wie ze de nodige erkenning vinden. Ook op het Awel-forum vinden we talloze voorbeelden van jongeren die op elkaars vragen en verhalen reageren, en samen met Awel meelezen, voelen en denken. Het lijkt dus ook voor jongeren erg belangrijk om reactie, steun, erkenning te krijgen van leeftijdsgenoten.
Ook uit het onderzoeksrapport van Awel – “Awel, ik ben in de war door de scheiding van mijn ouders” – blijkt dat lotgenotencontact belangrijk is voor kinderen en jongeren. Praten met andere kinderen en jongeren ‘die het ook hebben mee gemaakt’ is een extra (h)erkenning en ondersteuning voor hen.
In 2017 startte Awel dan ook met J-Awel, een forum voor en door jongeren. 18 jongeren tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar werden opgeleid tot peer-beantwoorder. Zij beantwoorden een gedeelte van de thema’s op het forum op awel.be, met als uiteindelijke doel dit forum in de toekomst volledig te laten modereren door peers.


S25.2 Online & offline Peersupport bij nabestaanden na zelfdoding
Lore
Vonck, coördinator/voorzitter, Werkgroep Verder, Halle

Openlijk praten over de tegenstrijdige emoties die nabestaanden na zelfdoding ervaren is niet makkelijk. Dankzij peersupport kan een nabestaande steun, herkenning & begrip vinden en openlijk praten over zijn/haar emoties terwijl dit in de dichte omgeving vaak nog moeilijk blijkt. Lotgenotencontact kan een positieve bijdrage leveren aan het rouwproces en het mentale welbevinden van nabestaanden.
Werkgroep Verder, organisatie voor nabestaanden na zelfdoding, organiseert al enkele jaren zowel online als offline peer support. Dit aan de hand van gespreksgroepen, activiteiten, online groepschat, herinneringspagina 'Ik draag je mee' en een forum. Er wordt een veilige plek gecreëerd waar nabestaanden elkaar kunnen leren kennen, openlijk kunnen praten zonder oordeel en waar er plek is voor herkenning en begrip. Maar waar liggen nu de voor- en nadelen van de verschillende soort peersupport? Hoe wordt het ervaren? Waar schuilen de gevaren? Deze presentatie neemt jullie mee doorheen online & offline peersupport-tools en bespreekt de jarenlange ervaringen hiermee, de mogelijke gevaren en de voor- en nadelen van deze methodiek.


S25.3 Peersupport bij suïcidaliteit. Een haalbare kaart?
Johan
Cluyts, stafmedewerker Preventie 2.0, Centrum ter Preventie van Zelfdoding, Schaarbeek

In 2018 doorloopt de Zelfmoordlijn 1813 een piloot voor een forum voor suïcidale personen. Onderzoek toont aan dat lotgenotencontact heilzaam en een aanvulling kan zijn op reguliere hulpverlening. Bovendien wordt de drempel om over persoonlijke problemen te spreken op een forum ook als beduidend minder groot beschouwd. Preventieve effecten zijn het doorbreken van het taboe op het spreken over zelfdoding, afname van spanning met betrekking tot het onderwerp, en het ervaren van sociale steun van anderen met soortgelijke gedachten. Mits een goede omkadering en monitoring van een lotgenotencontact, kunnen de risico’s zoals aanzetten tot suïcidaal gedrag, verlangen van mogelijke drempels of het delen van methodes ingeperkt worden. Een korte toelichting van theorie en praktijk vormen het onderwerp van deze bijdrage.


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S26 Zelfbepaling: een dagelijkse evenwichtsoefening voor de zorgverlener

voorzitter Katrijn Van Loock


S26.0 Inleiding
Katrijn
Van Loock, pedagogisch directeur, DVC 't Zwart Goor, Merksplas

Het dienstverleningscentrum ’t Zwart Goor wil – zowel (semi)residentieel als mobiel – zorg op maat bieden aan een zeer divers publiek van volwassenen met een verstandelijke beperking. In de praktijk worden onze zorgverleners in iedere ondersteuningsvorm geconfronteerd met het spanningsveld tussen onze emancipatorische visie en de uitdagingen van de dagelijkse praktijk.


S26.1 Zelfbepaling bij personen met ernstig tot diep verstandelijke beperking
Sam
Dierckx, psycholoog, DVC 't Zwart Goor, Merksplas

Voor personen met een ernstig tot diep verstandelijke beperking is zelfbepaling niet vanzelfsprekend. Eigen aan de ernst van de verstandelijke beperking is dat er relatief veel zaken moeten overgenomen worden (bv. zelfzorg, communicatie). Overnemen mag echter geen eerste uitgangspunt zijn. We bekijken telkens opnieuw binnen welke domeinen van kwaliteit van leven de zelfbepaling eventueel vergroot kan worden. Van zorgverleners vraagt dit een stevige portie creativiteit.


S26.2 Zelfbepaling bij personene met licht tot matig verstandelijke beperking en bijkomende gedrags- of psychische problemen
Lien
Weytjens, psychologe, DVC 't Zwart Goor, Merksplas

Bij personen met een licht tot matig verstandelijke beperking en bijkomende gedrags- of psychische problemen ligt de focus in de dagelijkse werking vaak op de problemen die zijzelf of hun omgeving ervaren. Wij kiezen niet voor een klimaat waarin beheersing centraal staat. We kiezen ervoor om mensen zo veel mogelijk zelf de controle over het eigen leven te geven, ook wanneer dit vervelende consequenties heeft of dit via een hobbelig parcours verloopt. Als zorgverlener dien je voortdurend te balanceren tussen loslaten en vasthouden.


S26.3 Zelfbepaling bij personen met verstandelijke beperking in thuisbegeleidingen
Joke
Van Gils, teamverantwoordelijke mobiele dienst, DVC 't Zwart Goor, Merksplas

Binnen onze mobiele werking voor personen met een verstandelijke beperking worden zorgverleners geconfronteerd met kwetsbare gezinnen. Gezien hun multidisciplinaire noden roept dit bij de individuele zorgverlener, rekening houdend met de grenzen van diens opdracht, vaak een gevoel van onmacht op. Samen dragen is hierbij cruciaal.


S26.4 Zelfbepaling: het leven zoals het is
Katrijn
Van Loock, pedagogisch directeur, DVC 't Zwart Goor, Merksplas
Als zorgverlener is het ondersteunen van zelfbepaling een dagelijkse uitdaging. De vertaling van een visie naar de praktijk is geen evidentie. Zowel de persoon met een verstandelijke beperking als de zorgverlener zelf moet voortdurend afwegingen en keuzes maken, zonder steeds de impact te kunnen inschatten.


Woensdag 19 september 2018 | 11u15 - 12u45
S27 Het delen van integrale dossiergegevens tussen cliënt en team als logische stap in een herstelondersteunende werking
Bob Crombez
, coördinator, Psycho-sociaal revalidatiecentrum Mirabello, Gent

Het lijkt een zeer natuurlijke, logische stap om in een werking die uitgaat van de herstelvisie alle gegevens over een cliënt te delen met die cliënt. We bekijken - samen met cliënten - de historiek, het experimenteren, de uitwerking, de voor- en tegens, de obstakels en de effecten voor cliënten, teamleden en netwerk. Vanuit de leuze 'Nothing about us without us', wordt het ook schrijven 'met' cliënten i.p.v. schrijven over cliënten.


S27.1 Van herstelondersteuning naar dossiergegevens delen
Sabina Capaldi, ervaringswerker, Gent
Bart Callebert, ervaringswerker, Gent
Bob Crombez, coördinator, Psycho-sociaal revalidatiecentrum Mirabello, Gent
Mirabello is een kleinschalig psycho-sociaal revalidatiecentrum in Gent. We kiezen ervoor om zeer herstelgericht te werken. Binnen de herstellogica leek het ons vanzelfsprekend om te experimenteren met het delen van alle dossiergegevens met onze cliënten. Tweede helft van vorig jaar was een experimenteerfase, vanaf december 2017 doen we het met alle cliënten.

S27.2 Online inzage in de ggz in Nederland
Rob van der Vloed, projectmanager eHealth, Lentis, Groningen
Na enige jaren ervaring met online dossierinzage deelt Rob van der Vloed van Lentis de ervaringen en dilemma's rondom de implementatie van online inzage, zoals de twijfels van behandelaren, de benodigde gedragsverandering en enkele juridische vraagstukken.

S27.3 Discussie
Bob Crombez, coördinator, Psycho-sociaal revalidatiecentrum Mirabello, Gent
De sprekers van de bijdragen wisselen van gedachten met publiek en de andere sprekers

Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S28 De transdiagnostische rol van het geheugen: van theorie naar klinische praktijk

voorzitter Kris Martens, PhD-Student, Centrum voor Leerpsychologie en Experimentele Psychopathologie, KU Leuven


S28.0 Inleiding
Loes
Vanden Poel, PhD-student

Ons onderzoek in het Centrum voor Leerpsychologie en Experimentele Psychopathologie (CLEP, KU Leuven) richt zich op de rol die het geheugen speelt bij het ontstaan en het behandelen van psychologische problemen. In dit symposium bieden we een overzicht van verschillende onderzoeksvragen variërend van (1) het kunnen ophalen van specifieke herinneringen, (2) het kunnen ophalen van herinneringen op een coherente manier, (3) de vraag op welke manier je het best denkt over jezelf, en (4) hoe we leren tijdens exposure behandeling. Deze onderzoeksvragen worden gesteld bij diverse leeftijdscategorieën (van kinderen en hun ouders tot ouderen) en allerlei problematieken (zoals depressie, angst, OCS, PTSS, eetstoornis, schizofrenie, borderline persoonlijkheidsstoornis). De behandelingen worden in uiteenlopende vormen ontwikkeld en geïmplementeerd: individuele training, groepstraining, online training, virtual reality en online trainen van trainers.


S28.1 Hoe moeders het vermogen van hun kinderen om persoonlijke herinneringen op een coherente manier te vertellen beïnvloeden
Loes
Vanden Poel,  PhD-student

De manier waarop we onze persoonlijke herinneringen ophalen en vertellen is belangrijk voor ons psychisch welzijn. Onderzoek heeft aangetoond dat het tot een coherent verhaal kunnen komen over deze herinneringen geassocieerd is met beter welbevinden. Vanuit een ontwikkelingsperspectief is het interessant om te kijken van waaruit individuele verschillen in narratieve coherentie ontstaan. Er wordt verondersteld dat de basis van deze verschillen reeds vroeg in de ontwikkeling ‘geshaped’ wordt door de context. Een hypothese hierbij is dat de aspecten die de context (vnl. de moeder) benadrukt tijdens het samen bespreken van meegemaakte gebeurtenissen, een significante invloed heeft op de aspecten die het kind later zal benadrukken wanneer hij zijn herinneringen vertelt. Kinderen van moeders die tijdens het ophalen van herinneringen meer structuur brengen in de verhalen die hun kinderen vertellen en uitvoeriger ingaan op de gebeurtenissen, zullen bijgevolg een hogere mate van narratieve coherentie vertonen dan kinderen van moeders die dit in mindere mate doen. Resultaten van eerder onderzoek alsook toekomstige plannen voor een interventiestudie bij moeders worden besproken.


S28.2 "Gelukkig ben ik coherent!": hoe moeilijkheden met het delen van coherente herinneringen samenhangt met tal van psychische problemen
Elien
Vanderveren, PhD-student

Doormiddel van narratieven trachten we onszelf en de wereld rondom ons beter te begrijpen. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen verschillen in de mate waarin ze deze narratieven op een coherente manier kunnen delen met anderen. Dit verwijst naar het concept van "narratieve coherentie". Zo zien we bijvoorbeeld dat individuen die lijden aan diverse psychische problemen moeilijkheden vertonen op dit vlak; van patiënten met schizofrenie of borderline persoonlijkheidsstoornis, tot patiënten met een eetstoornis, OCD of een depressie. Een tekort aan narratieve coherentie lijkt dus een transdiagnostische variabele te zijn. Indien een tekort aan narratieve coherentie inderdaad een transdiagnostische variabele is, houdt dit enkele belangrijke klinische implicaties in die we tijdens deze presentatie in meer detail zullen bespreken.


S28.3 Hoe het coherent vertellen van autobiografische herinneringen kan bijdragen aan psychisch welzijn: de sociale functie van ons geheugen
Lauranne
Vanaken, PhD-Student

We hebben allemaal verhalen te vertellen, maar waarom herinneren we ons persoonlijk meegemaakte gebeurtenissen? Autobiografische herinneringen blijken drie functies te hebben: het vormen van een identiteit, het sturen van toekomstig gedrag en het onderhouden van sociale relaties. Deze laatste blijkt erg belangrijk uit onderzoek, omdat het een essentieel mechanisme lijkt achter het bevorderen en in stand houden van psychische gezondheid. Het kunnen vertellen van herinneringen op een coherente manier kan er namelijk toe bijdragen dat je omgeving meer empathisch reageert en je meer kwaliteitsvol contact maakt met de mensen rondom jou. De relatie tussen sociale steun en narratieve coherentie loopt echter ook in de andere richting. Je veilig en gesteund voelen bij bepaalde personen, helpt je immers ook je verhaal coherent vorm te geven. De hypothese hierbij is dat de positieve effecten die narratieve coherentie heeft op psychisch welzijn mede verklaard kunnen worden aan de hand van verscheidene sociale processen. Kortom: er wordt duidelijk gemaakt hoe het vertellen van een coherent verhaal gepaard kan gaan met positieve sociale relaties en psychische veerkracht bij tegenslag.


S28.4 Rode neuzenproject: Negatief denken als ‘kwalijke’ gewoonte bij depressieve jongeren beter begrijpen en doorbreken
Eline
Belmans, PhD-student

Heel wat adolescenten denken negatief over zichzelf, wat hen kwetsbaar maakt en houdt voor depressie. Dit negatief denken zorgt daarnaast vaak ook dat bestaande behandelingen niet of onvoldoende aanslaan bij jongeren. Met dit Rode neuzenproject willen we negatief denken bij depressie beter leren begrijpen en op termijn ook beter aanpakken. Een belangrijke vraag hierbij is hoe we dat negatief denken beter kunnen begrijpen en een halt toe roepen. Want dat negatief denken is helaas heel moeilijk te stoppen. Het lijkt wel een ‘kwalijke’ mentale gewoonte geworden. Om dat negatief denken beter te begrijpen als ‘gewoonte' hebben onderzoekers een computertaakje ontwikkeld. Dat taakje gaat na hoe sterk iemand vasthoudt aan negatieve gedachten over zichzelf. We willen nagaan of jongeren met depressieve klachten, anders presteren op die taak. Bovendien willen we nagaan of de prestatie op die nieuwe taak depressieve klachten op een later punt kunnen voorspellen. Bij positieve bevindingen kan de taak ingezet worden als screeningsinstrument. De eerste resultaten en klinische implicaties worden besproken.


S28.5 Het aanpassen en implementeren van een geheugentraining aan de Vlaamse klinische realiteit: resultaten en ervaringen
Kris
Martens, PhD-Student, klinisch psycholoog, gedragstherapeut

Niet iedereen is even goed in het ophalen van concrete, specifieke persoonlijke herinneringen. Hier minder goed in zijn, dus over een overalgemeen autobiografisch geheugen (OAG) beschikken, wordt in onderzoek geassocieerd met problemen zoals rumineren, minder goed zijn in probleemoplossende vaardigheden, een verhoogde kwetsbaarheid voor post-traumatische stress en vaker wanhopig zijn over de toekomst. O.a. om deze redenen werd een groepstraining (Memory Specificity Training) ontwikkeld om deze vaardigheid te trainen. Eerdere onderzoeken bleken effectief, mensen werden beter in de vaardigheid en vertoonden minder psychische klachten. Dit doctoraatsproject was gericht op (1) het vertalen van deze training naar klinische settings, (2) het ontwikkelingen en gebruiken van een online train-de-trainer protocol en (3) het ontwikkelen van een online versie. Resultaten en ervaringen zullen worden besproken, deze zijn hopelijk ook zinvol om andere interventies aan te passen aan en te implementeren in klinische Vlaamse settings.


S28.6 Het vormen van een "veiligheids-geheugen" tijdens virtual reality exposure therapie bij spreekangstigen
Sara
Scheveneels, master psychologie, PhD-student, klinisch psycholoog, gedragstherapeut i.o.

Tijdens exposuretherapie voor angstproblemen wordt de cliënt geconfronteerd met de situatie waarin hij of zij angstig is. Tijdens de behandeling wordt een "veiligheidsgeheugen" gevormd: de cliënt leert dat zijn angstige verwachting (bijv. het publiek zal me uitlachen als ik een presentatie geef) niet uitkomt. We bespreken een virtual reality studie waarin spreekangstigen werden blootgesteld aan het geven van verschillende presentaties voor een virtueel publiek. In deze studie gingen we na (1) of we via virtual reality spreekangst kunnen verminderen en (2) welke rol het kunnen testen van angstige verwachtingen hierbij is. Resultaten en klinische implicaties worden besproken.


Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S29 (super)diversiteit in de drughulpverlening

voorzitter Wouter Vanderplasschen


S29.1 Herstelondersteunende verslavingszorg: uitdagingen bij de hulpverlening aan diverse doelgroepen
Wouter
Vanderplasschen, professor, hoofddocent orthopedagogiek, Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen, UGent

In het buitenland (VS, VK, Nederland) vormt de herstelbenadering een belangrijke hoeksteen van het drugsbeleid. Ook in Vlaanderen wordt herstel een centrale doelstelling van verslavingszorg en –preventie. Tegelijk stellen we vast dat de diversiteit binnen de verslavingszorg toeneemt, meer mensen met meervoudige problemen een beroep doen op hulpverlening en dat de drempel naar de drughulpverlening voor sommigen te hoog blijft. Het wetenschappelijk onderzoek naar herstel is in volle ontwikkeling en ook het onderzoek naar hulpverlening voor personen met (super)diverse achtergronden komt geleidelijk op gang. Op de werkvloer staat men dan ook voor een tweeledige uitdaging: enerzijds het vertalen van de herstelbenadering naar de praktijk en anderzijds het bereiken en betrekken van ‘superdiverse’ cliënten.
De herstelbenadering kan echter nieuwe mogelijkheden voor de drughulpverlening bieden bij het bereiken van die kwetsbare doelgroepen. In deze inleidende bijdrage staan we dan ook stil bij: (1) de conceptuele achtergrond van de herstelbenadering, (2) de concrete uitdagingen in de drughulpverlening in Vlaanderen (verantwoordelijkheid van de cliënt en drughulpverlening, herstel- en abstinentiebenadering, inclusieve drughulpverlening en over-culturaliseren) (3) de nieuwe mogelijkheden die de herstelbenadering biedt voor de hulpverlening aan specifieke doelgroepen zoals vrouwen en personen met een migratie-achtergrond die over de band genomen ondervertegenwoordigd zijn in de drughulpverlening.


S29.2 Herstelondersteunende drughulpverlening voor personen met een migratieachtergrond in België: Wat weten we (niet)?
Charlotte
De Kock, doctoraal onderzoeker, UGent

In België is weinig onderzoek beschikbaar over drughulpverlening voor probleemgebruikers met diverse migratieachtergronden. Nochtans wordt het stilaan onontbeerlijk om bij deze thematiek stil te staan gezien het groeiend aandeel migranten en etnische minderheden (MEM) in de algemene bevolking. Superdiversiteit uit zich niet alleen in bevolkingsaantallen: de groeiende groep MEM wordt onderling ook steeds diverser.
We leiden deze bijdrage in met (1) een toelichting bij het begrip ‘superdiversiteit’ en (2) de beschikbare Belgische gegevens over de aanwezigheid van MEM in het brede spectrum van de drughulpverlening. Vervolgens focussen we op (3) de resultaten van het onderzoeksproject ‘Patronen van middelengebruik bij MEM’ (PADUMI, Belspo, Decorte etal. 2017). Dit participatief onderzoeksproject biedt inzicht in redenen voor voortgezet probleemgebruik, ervaringen in de drughulpverlening en beïnvloedende factoren in het hulpzoekgedrag op basis van interviews met druggebruikers met een Turkse en Oost-Europese migratieachtergrond. We sluiten af met (4) enkele praktijkgerichte aanbevelingen voor beleid en herstelondersteunende drughulpverlening die voortvloeien uit dit onderzoek en lichten een tip van de sluier op betreffende nieuwe onderzoeks- en praktijkprojecten die relevant zijn voor herstelondersteunende drughulpverlening voor deze doelgroep.


S29.3 Alcohol- en drugbeleid in asielcentra en begeleiding van asielzoekers
Fred
Laudens, stafmedewerker, VAD, Brussel

Onzekerheid over verblijfsdocumenten, traumatische ervaringen, migratieachtergrond en eenzaamheid zijn factoren die voor asielzoekers en vluchtelingen kunnen leiden tot ongezonde copingmechanismen zoals middelengebruik. Asielzoekers en vluchtelingen missen ook vaak ondersteuning van een sociaal netwerk om hen te helpen bij het omgaan met stressoren. Anderzijds bemoeilijken het verblijf in de opvangstructuur, het gedwongen samenleven en de grote mix aan culturen en talen preventie en hulpverlening voor deze doelgroep en is het voor hen niet evident om beroep te doen op externe hulpverlening. In samenwerking met FedAsil ontwikkelde de VAD een praktijkinstrument om beleidsmatig en praktijkgericht aan de slag te gaan rond deze thematiek in de opvangstructuren. Er werd een draaiboek opgesteld voor de ontwikkeling van een alcohol- en drugbeleid, alsook verschillende methodieken, tools en gesprekshandvatten voor professionals in de opvangstructuren om asielzoekers die alcohol of drugs gebruiken individueel te begeleiden en om in groep aan sensibilisering en educatie te werken. Binnen dit project werd bovendien de brug geslagen naar de categoriale alcohol- en drughulpverlening. Knelpunten voor doorverwijzing langs beide kanten werden in kaart gebracht. VAD en FedAsil willen deze kloof dichten door het aanbieden van een vorming voor drughulpverleners en door in te zetten op kennismaking en netwerking tussen beide sectoren.


S29.4 Genderspecifieke diensten voor preventie en behandeling van middelengebruik
Julie
Schamp, doctoraal onderzoeker, Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen, UGent


Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S30 Een nieuwe behandeling voor psychose: de INTERACT-studie

voorzitter Zuzana Kasanova


S30.0 inleiding
Zuzana Kasanova,
post-doc, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

In dit symposium lichten we de resultaten van de INTERACT-studie toe, een internationale multi-center studie, opgezet door het Center for Contextual Psychiatry. De INTERACT-studie richt zich op de ontwikkeling van een nieuwe interventie voor psychotische stoornissen. Om een nieuwe interventie te ontwikkelen, moet je eerst een goed inzicht krijgen in de mogelijke mechanismen die relevant zijn bij het ontwikkelen van de klachten. Bij psychose worden zowel een overmatige gevoeligheid voor stress als afwijkingen in het beloningsysteem genoemd.
Thomas Vaessen bekijkt de evidentie voor een verhoogde stress-gevoeligheid en Zuzana Kasanova richt zich op de functie van het beloningsysteem.
We bespreken of we een behandeling kunnen ontwikkelen die zich richt op deze onderliggende mechanismen. Inez Myin-Germeys licht eerst toe hoe mHealth, ofwel het gebruik van digitale technologie zoals apps, gebruikt kan worden om nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Vervolgens beschrijft Evelyne van Aubel die nieuwe interventie, Acceptance en Commitment Therapy in daily life (ACT-DL), een nieuwe behandeling waarbij ACT aangevuld wordt met een app om de psychologische flexibiliteit te verhogen, waarbij mensen hun gedrag flexibel kunnen aanpassen (bijvoorbeeld aan een stressvolle omgeving) en zich zo meer kunnen richten op de waarden die voor hen belangrijk zijn (beloning-georiënteerd gedrag).


S30.1 Stress-gevoeligheid als risicofactor en mechanisme voor de ontwikkeling van psychose
Thomas
Vaessen, PhD-student, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Dat stress een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van psychose is al langer bekend. We weten dat aversieve ervaringen in de kindertijd, traumatische gebeurtenissen of negatieve life-events allen zijn geassocieerd met een groter risico op psychose; hoe dit precies werkt is echter nog onduidelijk. Eén benadering stelt dat blootstelling aan bovengenoemde gebeurtenissen het stresssysteem sensitiseert, waardoor zelfs kleine, dagelijkse stressoren een grote reactie uitlokken. De reactie op dagelijkse stressoren kan worden onderzocht middels de Experience Sampling Methode (ESM), een dagboek methode waarmee momentane subjectieve ervaringen, fysiologie en context in kaart kunnen worden gebracht. Daarnaast kan de respons op relatief milde stressoren ook onderzocht worden onder gecontroleerde laboratoriumomstandigheden.
Tijdens deze presentatie geven we een overzicht van ESM-onderzoek naar de rol van stress in de etiologie van psychose. Daarnaast wordt ook ingegaan op meer experimentele onderzoeksmethoden en hoe deze bevindingen samenhangen met de ESM-resultaten. Tot slot worden nieuwe onderzoeksmethoden besproken die zich richten op het meten van de fysiologische stress response in het dagelijks leven, door middel van zogenoemde passive remote monitoring technieken, en hoe deze stroom meer inzicht kan geven in de mechanismen waarmee blootstelling aan stressoren kan leiden tot de ontwikkeling van psychose.


S30.2 Beloningsysteem en beloning-georiënteerd gedrag in het dagelijks leven van mensen met familiale gevoeligheid voor psychose
Zuzana
Kasanova, post-doc, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Uit onderzoek blijkt dat afwijkingen in beloningsleren bij psychotische stoornissen gekoppeld zijn aan ontregelde subcorticale dopaminerge neurotransmissie. Dit mechanisme kan bijdragen aan de gevoeligheid voor psychose. We onderzochten daarom in een neuromoleculaire studie de striatale dopaminerge activiteit tijdens beloningsleren bij mensen met een familiaal risico op psychose en bij gezonde controles. Daarnaast hebben we een experience sampling-onderzoek gedaan naar beloning-georiënteerd gedrag in het dagelijkse leven van dezelfde proefpersonen. In beide groepen vonden we een normale dopaminefunctie in bilaterale caudate, putamen en ventraal striatum. Meer dopamine-afgifte tijdens beloningsleren was gerelateerd aan een betere prestatie op de beloningstaak, alsook aan een grotere mate van beloning-georiënteerd gedrag in het dagelijks leven van zowel controles als familieleden van patiënten met psychose.
Deze bevindingen in zowel het laboratorium als in het dagelijkse leven suggereren dat de striatale dopaminerge modulatie van beloning-georiënteerd gedrag intact is in mensen met een familiaire gevoeligheid voor psychose. Dit wijst mogelijk op een mechanisme van veerkracht in deze groep.


S30.3 Ecological momentary interventions (EMI) in de psychiatrie
Inez
Myin-Germeys, professor, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Deze presentatie geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het domein van de Mobile Health (mHealth), een specifieke vorm van eHealth interventies, waarbij mobiele apparaten zoals een smartphone, gebruikt worden om behandeling aan te bieden in het dagelijks leven. We bespreken de haalbaarheid, inhoud en waar mogelijk effectiviteit van EMI’s binnen het domein van de psychiatrie.
Een review van de literatuur toonde aan dat er nog maar enkele studies beschreven zijn die EMI’s gebruiken voor behandeling van ernstige psychiatrische ziektebeelden. Inhoudelijk zien we een grote variatie in de benaderingen, gaande van een uitbreiding van een bestaande face-to-face therapie met EMI-componenten, tot een volledig geautomatizeerde EMI.
Wat betreft effectiviteit, zijn er tot dusver nog maar twee Randomized Clinical Trials gedaan, maar die studies vonden wel een positief resultaat. Het lijkt erop dat de effectiviteit het grootst is als de interventie wordt gecombineerd met het meten van de symptomen in het dagelijks leven met ESM, zodat de interventie kan toegespitst worden op de klachten die op dat moment aanwezig zijn.
Als conclusie kunnen we stellen dat mHealth een belangrijke bijdrage kan leveren aan de zorg binnen het veld van de geestelijke gezondheidszorg, maar momenteel staat het nog in de kinderschoenen. In de discussie bespreken we hoe EMI’s binnen de psychiatrie kunnen verbeteren, zodat we ze uiteindelijk structureel kunnen implementeren in het klinische werkveld. 


S30.4 Acceptance and Commitment Therapy in Daily life for psychosis: the INTERACT study
Evelyne
Van Aubel, PhD-student, Center for Contextual Psychiatry, KU Leuven

Acceptance and Commitment Therapy is een derdegeneratie gedragstherapie die als doel heeft om een individu’s psychologische flexibiliteit te vergroten. De vaardigheden die in ACT worden aangeleerd lijken veelbelovend in de behandeling van psychose, daar zij een directe invloed kunnen hebben op het reduceren van stress-gevoeligheid (Acceptance) en het vergroten van de beloningsgevoeligheid (Commitment).
In de INTERACT-studie onderzoeken we of we de therapeutische effecten van ACT kunnen vergroten als we de therapie aanbieden in het dagelijkse leven. Hiertoe ontwikkelden we ‘ACT in daily life (ACT-DL)’, een EMI waarbij wekelijkse ACT-sessies met de therapeut worden aangevuld met een smartphone applicatie waarop patiënten gestimuleerd worden om ACT-vaardigheden te trainen aan de hand van vragenlijsten, oefeningen en metaforen.
De INTERACT-studie is een randomized clinical trial die plaatsvindt in verschillende instellingen in Vlaanderen en Nederland. Momenteel zijn 44 patiënten met een at risk mental state en 33 patiënten met een eerste psychose geïncludeerd in de studie. Tegen de zomer zal de RCT afgerond worden en eerste gegevens over haalbaarheid en effectiviteit worden gepresenteerd. De eerste resultaten laten alvast zien dat de patiënten de app helpend vonden in het stimuleren om ACT in hun dagelijkse leven toe te passen.
ACT-DL lijkt een veelbelovende nieuwe behandelmethode die haalbaar is voor patiënten in de eerste fase van psychose. Deze mHealth interventie maakt het mogelijk om ACT-vaardigheden te oefenen in iemands natuurlijke omgeving en maakt op die manier een brug tussen de klinische praktijk en het dagelijkse leven.


Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S31 Kwaliteitsbevordering in de ggz
voorzitter Frieda Matthys

S31.0 Inleiding
Frieda Matthys, voorzitter VIP² GGZ / diensthoofd psychiatrie, UZ Brussel
Kwaliteit in de (geestelijke) gezondheidszorg is een evoluerend begrip. Kwaliteit moet immers niet alleen gebaseerd zijn op de actuele stand van de wetenschap (de zogenaamde Evidence Based Medicine) maar moet ook rekening houden met de wet op de patiëntenrechten, de digitalisering, de culturele diversiteit, de therapeutische relatie, de herstelvisie, enz..
Om kwaliteit te kunnen meten moeten er maatstaven bepaald worden voor de verschillende elementen die samen de kwaliteit vormen. Niet alleen effectiviteit en veiligheid zijn belangrijk, ook toegankelijkheid, patiëntgerichtheid, continuïteit, efficiëntie en rechtvaardigheid zijn belangrijke parameters. Al deze aspecten meetbaar maken, is het doel dat VIP² zich stelt.

S31.1 VIP² GGZ : historiek en vervolg
Gert Peeters, voorzitter VIP² GGZ / operationeel directeur UPC KU Leuven
De geestelijke gezondheidszorg heeft in 2017 grote stappen vooruit gezet in het meten van zijn kwaliteit. De sector heeft zijn ambitie gerealiseerd om de metingen te herhalen over de inzet van ervaringsdeskundigen, suïcidepreventie, de volledigheid van geneesmiddelenvoorschriften en patiënttevredenheid. Er nemen meer voorzieningen deel en we zien ook vooruitgang in de resultaten.
In het najaar 2018 starten de testmetingen voor nieuwe indicatoren, die meer op maat zijn van de verschillende voorzieningen en patiënten. De geestelijke gezondheidszorg is immers een sector met een heel breed spectrum aan zorg- en dienstverlening. Om in al die diversiteit zinvol kwaliteit te meten, moeten er meer indicatoren op maat van elk type voorziening ontwikkeld worden. Om die reden heeft VIP² GGZ in 2017 een globaal referentiekader voor kwaliteit van zorg ontwikkeld. Daarin staat welke kwaliteitsdimensies het meest relevant zijn voor de ggz en wat die inhouden. Vervolgens is elke type voorziening in de sector uitgenodigd om de voor hen meest relevante indicatoren in de kwaliteitsdimensies van dat referentiekader te definiëren en te ontwikkelen. De top drie van elk type voorziening wordt in de loop van 2018 verder uitgewerkt en in een proefmeting getest. Indicatoren over polyfarmacie, ziekenhuishygiëne, continuïteit van zorg, somatische zorg en opvolging, risicotaxatie, vrijheidsbeperkende maatregelen, betrokkenheid van de context, patiëntenparticipatie en outcome monitoring zijn maar enkele van de voorbeelden.
Deze nieuwe leden van VIP² GGZ - de verslavingscentra, centra ambulante revalidatie (CAR) en revalidatieconventies - bereiden zich dit jaar voor om vanaf 2019 mee in te stappen in de kwaliteitsmetingen.

S31.2 Van de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren tot verbetering van zorgkwaliteit – een overzicht
Ariane Ghekiere, data-analist Vlaams Indicatoren Project voor Patiënten en Professionals, Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid
Kwaliteitsindicatoren worden gebruikt om bepaalde aspecten van zorg te meten. De ontwikkeling van deze indicatoren is geen eenvoudige taak en vraagt inspanningen van verschillende stakeholders. Deze presentatie gaat dieper in op wat een goede kwaliteitsindicator is en welke stappen ervoor nodig zijn om tot deze indicator te komen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld binnen het VIP² GGZ project.

S31.3 - (patient)quality@work, kwaliteit is van iedereen!
Katrijn Declerck, stafmedewerker kwaliteit en studie, APZ Sint-Lucia, Sint-Niklaas
Binnen het APZ Sint-Lucia vinden wij het belangrijk dat kwaliteit gedragen wordt op de werkvloer. Kwaliteitsrondes kunnen het thema kwaliteit meer doen leven bij de medewerkers. Het APZ Sint-Lucia kiest voor interne kwaliteitsrondes omdat de resultaten van deze rondes goede input leveren voor de afdelingen om zaken waar ze in uitblinken in de verf te zetten en daarnaast kunnen uit deze rondes verbeterpunten gedestilleerd worden en opgevolgd worden bij een volgende kwaliteitsronde. Zo wordt kwaliteitszorg een continu proces, waarbij op een systematische manier verschillende kwaliteitsdomeinen in kaart worden gebracht en blinde vlekken kunnen worden blootgelegd.
Tijdens de presentatie lichten we toe hoe wij medewerkers betrekken bij het kwaliteitsdenken en hoe we proberen weerstanden te overbruggen. We schetsen de methodiek van de kwaliteitsrondes en lichten toe hoe we ons suïcidepreventiebeleid (rekening houdend met de indicatoren van VIP² en de multidisciplinaire richtlijnen voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag) via verbeteracties optimaliseren, dit implementeren en de compliance van de indicatoren continu blijven opvolgen op de werkvloer.

S31.4 – Spreker nog te bevestigen
(Psychiatrisch Ziekenhuis Alexianen – Tienen)

Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S32 Therapeutische variaties op een muziektherapeutisch thema

voorzitter Jos De Backer


S32.0 Inleiding
Jos
De Backer, professor, Center for Contextual Psychiatry, UPC KU Leuven, campus Kortenberg

De laatste decennia kreeg de muziektherapie een duidelijke voet aan de grond in vrijwel alle Vlaamse psychiatrische instellingen en in verschillende woonzorgcentra. Dit ging gepaard met een verwetenschappelijking van het muziektherapeutische dispositief en een versterkte professionalisering van de beroepsgroep. De nauwe samenwerking tussen onderzoekers en clinici lag aan de basis van de ontwikkeling van een gedifferentieerde methodiek waarin bepaalde muzikale parameters en specifieke interventies worden gerelateerd aan psychopathologische fenomenen.
Vier muziektherapeuten lichten, elk binnen hun eigen werkveld, deze gedifferentieerde methodiek toe. Zij zijn allen werkzaam aan het UPC KU Leuven, campus Kortenberg. Anke Coomans presenteert haar klinische en wetenschappelijke inzichten op het domein van de dementie. Katrien Foubert brengt het belang van verstoringen in het interpersoonlijk functioneren bij borderline persoonlijkheidsstoornissen zoals die vooral in de muzikale improvisaties aan het licht treden. Barbara Van Holme schildert het bonte palet aan emoties die jongeren ervaren tijdens de muzikale improvisaties binnen een muziektherapeutische relatie. Tenslotte schetst Marjolein Wagemans via enkele case-illustraties een beeld van het denkkader en de interventies die zij hanteert in het werk met psychotische patiënten.


S32.1 Muziek en dementie. Muziektherapie als katalysator van een multidisciplinaire persoonsgerichte zorgcultuur voor personen met dementie
Anke
Coomans, muziektherapeut, UPC KU Leuven, campus Kortenberg

Deze voordracht vertrekt vanuit enkele wetenschappelijke bevindingen die het belang van muziek in de zorg voor personen met dementie illustreren. Aan de hand van de outcome van een recente studie over muziektherapie bij personen in een vergevorderde fase van dementie wordt er ingezoomd op enkele muzikale aspecten die van essentieel belang blijken te zijn om te komen tot momenten van ontmoeting met deze doelgroep. Vervolgens wordt er gereflecteerd over de manier waarop deze muzikale aspecten zijn terug te vinden in andere modaliteiten van onze dagdagelijkse omgang met personen met dementie en hoe deze meer doelgericht kunnen worden ingezet in de multidisciplinaire zorg voor deze kwetsbare doelgroep.


S32.2 Muziektherapie en borderline persoonlijkheidsstoornis
Katrien
Foubert, muziektherapeut, UPC KU Leuven, campus Kortenberg

Onderzoek toont aan dat verstoringen in interpersoonlijk functioneren, en met name een verhoogde interpersoonlijke sensitiviteit, één van de kernproblematieken is bij borderline persoonlijkheidsstoornis. In deze presentatie tonen we aan op welke wijze muziektherapie een meerwaarde kan betekenen in het initiëren van verandering in interpersoonlijk functioneren bij patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis. De muziektherapeutische setting kan worden beschouwd als een microcosmos waarbinnen op een pregnante wijze de habituele relatiepatronen van de patiënt gestalte krijgen. Het muzikale samenspel zet de wijze waarop patiënten zich verhouden tot anderen op een kunstzinnige scène waardoor de benadering ervan minder bedreigend en meer toegankelijk wordt. De setting kan dan worden gezien als een soort van laboratorium waarin deze spontane, pre-reflexieve patronen binnen een fictionele context worden geplaatst en voorwerp worden van allerlei muzikaal-interactionele experimenten. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van klinische vignetten en videomateriaal.


S32.3 Van zwart-wit naar een muzikaal kleurenpalet
Barbara
Van Holme, muziektherapeut, UPC KU Leuven, campus Kortenberg

Jongeren starten hun traject op Fordulas zwart-wit, verhalen op het scherp van de snee. Euforie versus explosie. Vriend versus vijand. Anders dan de ander. Binnen de sessies muziek op Fordulas vormt de gedeelde muziek de basis voor het opbouwen van een therapeutische relatie met de jongeren. Doorheen het samen spelen, zingen, rappen, muzikaal beleven, containen, structureren, improviseren en concerteren wordt de deur naar de innerlijke wereld van jongeren voorzichtig op een kier gezet. Het onvoorspelbare, onvoorstelbare en moeilijk controleerbare, eigen aan muziek, creëert de mogelijkheid om stem te geven aan de diversiteit van emotionele inhouden op een pre-verbale manier. Muzikaal mág innerlijke chaos en verscheurdheid weerklinken en kan een jongere zich geborgen laten dragen om zich even later, vanuit de noodzaak tot individuatie, ineens uit het soms verstikkend samen spelen los te rukken …
Er wordt een speelruimte gecreëerd waarbinnen inhouden kunnen weerklinken, geëxploreerd en doorwerkt kunnen worden. Langzamerhand worden jongeren zich bewust van de grijswaarden of het kleurenpallet van hun eigen emoties en ontstaat begrip en erkenning voor schakeringen bij de ander. De hardheid van ongenuanceerd wordt door de (muzikale) zorg op maat verzacht naar respectvolle verscheidenheid.


S32.4 De muzikale afstemming in een muziektherapeutisch proces bij jongvolwassenen met een psychotische kwetsbaarheid
Marjolein
Wagemans, muziektherapeut, UPC KU Leuven, campus Kortenberg
Jongvolwassenen met een psychotische kwetsbaarheid hebben vaak met muziek een bijzondere relatie. Hun wijze van improviseren en musiceren zegt iets over de manier hoe ze in de wereld staan. De zoektocht naar affectieve afstemming met zichzelf en anderen via muziek is belangrijk om een therapeutisch proces op gang te brengen.
Vanuit verschillende klinische praktijkvoorbeelden wordt dit muziektherapeutisch proces verder toegelicht. De complexiteit, leegte, fragmentatie en creativiteit komen op verschillende manieren in de casussen aan bod. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van luisterfragmenten.


Woensdag 19 september 2018 | 13u45 - 15u15
S33 Herstelacademies: een kleurrijk verhaal. Maar hoe leid je die diversiteit in goede banen?
voorzitter: Tanja Gouverneur

S33.0 Inleiding
Tanja Gouverneur
, projectmedewerker VVGG, Gent
Aan een HerstelAcademie worden cursussen gegeven die het psychisch herstel bevorderen. De HerstelAcademies staan open voor eenieder die initiatieven wil nemen rond zijn/haar eigen herstel en bieden leermogelijkheden voor studenten van alle niveaus, culturen, leeftijden, ervaringen en regio.

S33.1 Van zorg naar educatie
Tom Vansteenkiste,
coördinator Herstelacademie Antwerpen
Bart Buyens,
ervaringswerker, OGGPA, Antwerpen
Studenten aan een HerstelAcademie maken zelf keuzes over wat ze willen leren en waar ze dit willen leren. De rol van ‘patiënt, ziek en behandeling’ verandert hierdoor naar de rol van ‘student, eigen keuzes maken en het stuur van je eigen leven in handen nemen’.
Studenten kunnen op hun beurt ook weer trainer worden, wat voor velen een gerichte stap betekent in hun herstel.

S33.2 Co-creatie
Bart Buyens, ervaringswerker, OGGPA, Antwerpen
Myriam Bergmans, Herstelacademie Kempen
De trainers treden aan in duo: iemand met ervaringskennis samen met formele kennis (hulpverlener). Naast het samen lesgeven worden de cursussen ook samen gemaakt en tijdens de lessen ligt het accent sterk op samen leren. Zo worden de deelnemer en de lesgever respectievelijk 'student' en 'trainer' van en met elkaar.

S33.3 Partners
Pascal Balduzzi,
Herstelacademie Vilvoorde
Toon Derison, stafmedewerker Mentalis
HerstelAcademies voorzien een breed en divers cursusaanbod en realiseren dit samen met de partners uit hun brede netwerk, ook vrijwilligers vormen een essentieel onderdeel van de werking. Een HerstelAcademie is dus een mix van talenten en engagementen.
Welke voordelen biedt een herstelacademie voor vrijwilligers en partners? Hoe vind je engagementen en hoe bewaak je kwaliteit?
HerstelAcademies, waar kwaliteit de sleutel is. Waar eigenheid gekoesterd wordt. En herstel de rode draad vormt.